Uitgeloot worden voor de studie tandheelkunde, meer ambitie hebben of afwisseling en uitdaging willen; jaarlijks besluiten enkele mondhygiënisten verder te studeren voor tandarts. Een lang traject, want je bent zo een jaar of acht, negen bezig. Maar dan krijg je wel tandartsen met feeling voor mondhygiëne, communicatie en preventie, denken drie ervaringsdeskundigen.
Al haar hele leven wilde Henriëtte Broer tandarts worden. Die studie lag na het behalen van haar vwo-diploma ook letterlijk binnen handbereik. Broer kon hem bijna voelen, aanraken. Maar in de lift in het oude ACTA-gebouw, op de Louwesweg, moest ze net altijd een etage te vroeg uitstappen. Tandheelkunde zat op de vijfde verdieping, Broer moest op de vierde zijn. Bij mondhygiëne, want ze werd drie keer voor de studie tandheelkunde uitgeloot. Toen Broer in 1999 bij de vierde keer eindelijk wel voor tandheelkunde werd ingeloot was het diploma mondhygiëne – duidelijk haar tweede keuze – inmiddels binnen.
Broer is niet de enige mondhygiënist die tandarts is geworden. Er zijn geen exacte cijfers over hoe vaak het voorkomt dat mondhygiënisten tandheelkunde gaan studeren, maar op ACTA waren dat er tot 1 september 2011 jaarlijks een stuk of drie, vier. In 2011 kreeg de zij-instroom voor mondhy-giënisten op ACTA, na een aantal jaar te hebben stilgelegen, een doorstart. Tien mondhygiënisten startten dat jaar na een selectieprocedure met een schakeljaar. Hierna stroomden ze allen in de reguliere Master in.
Ook in Groningen is zo’n traject sinds dit studiejaar mogelijk. In tegenstelling tot in Amsterdam is het schakeljaar in Groningen niet voorbehouden aan mondhygiënisten, maar kan iedereen die een bachelor-diploma van welke studie dan ook en vwo-deelcertificaten natuur en scheikunde op zak heeft, zich aanmelden. In 2012 kreeg de opleiding vijfenvijftig aanmeldingen, waarvan de universiteit er twaalf selecteerde. Daaronder drie aanmeldingen van mondhygiënisten, naast mensen met een bachelor geneeskunde of biomedische wetenschappen, maar ook bijvoorbeeld informatica en civiele techniek. Zij volgen een speciaal schakeljaar en gaan daarna door met de master tandheelkunde. Redenen voor Groningen om zo’n schakeljaar in te stellen: bij geneeskunde, waar al tien jaar wordt gewerkt met zij-instroom, was de ervaring dat zij-instromers erg gemotiveerd zijn en snel door hun studie heengaan. De numerus fixus van tandheelkunde werd daarnaast in 2007 verlaagd. Er is dus wel capaciteit, maar er zijn minder studenten. Niet handig, in verband met het tekort aan tandartsen dat Groningen verwacht. Met de zij-instroom, die los staat van de geldende numerus fixus, heeft de universiteit bovendien een extra bron van inkomsten.
Dromen
Broer kreeg voor de opleiding tandheelkunde wel wat vrijstellingen, maar dat scheelde haar niet in tijd. Ze studeerde binnen vijf jaar af, in 2004. Stoppen na haar diploma mondhygiëne was geen optie; tandarts worden leek haar na haar eerste studie nog fantastischer. ‘Supergemotiveerd’ was ze dan ook bij haar tweede studie.
Annemarieke Harmsen heeft een nog langer traject achter de rug. Na de tweejarige mbo-opleiding tandartsassistent ging ze direct door met mondzorgkunde. Toen dat diploma en de benodigde deelcertificaten binnen waren, startte ze in 2008 aansluitend met de opleiding tandheelkunde in Groningen. Over enkele maanden is ze klaar. Elf jaar nadat ze slaagde voor de mavo krijgt Harmsen straks dan echt het diploma van haar dromen: dat van tandarts. “Als ik naast de tandarts zat dacht ik: ‘Dat wil ik zelf ook doen’”, zegt Harmsen. “Mooie dingen maken, met patiënten omgaan, boren, vullen, kroon- en brugwerk. Ik vond het assistentenwerk leuk, maar als tandarts werken leek me nog veel uitdagender en creatiever.” Mondzorgkunde was voor Harmsen een back-upplan en noodzakelijk om aan de criteria voor tandheelkunde te voldoen, haar doel was duidelijk om tandarts te worden.
Haar opleidingstraject was duur, maar vooral ook lang en zwaar; ze had veel discipline nodig. Bovendien mist ze door haar mavo-diploma wel wat algemene kennis, denkt ze, in vergelijking met studenten met een vwo-achtergrond.
Maar het heeft ook voordelen om eerst mondhygiëne en de assistentenopleiding gedaan te hebben, denkt Harmsen. “Ik weet hoe assis-tenten denken en wat ze belangrijk vinden. Het is ze niet enkel om hun inkomen te doen, maar assistenten vinden het vaak ook erg belangrijk om complimentjes te krijgen en om een goede, gelijkwaardige samenwerking met de tandarts te hebben.” Als ze straks afgestudeerd is, blijft ze onder meer in dezelfde praktijk werken als waar ze nu werkt, maar dan als tandarts. Dat zal nog wel even wennen zijn. “Ik moet daarvoor nog een goede tussenweg zien te vinden. Ik hoop dat ik als tandarts zoveel mogelijk tussen de assistenten en mondhygiënisten kan blijven staan, ook al delegeer ik aan hen.”
Boren
Ook Broer ziet de voordelen van haar diploma mondhygiëne. Naast de praktische kant – het regelmatig schoonmaken van een gebit zorgt voor meer kracht en finesse in de vingers dan tandartsen meestal hebben – heeft het voordelen voor de communicatie met patiënten. “Ik zie mondhygiëne als een deelspecialisme binnen de tandheelkunde. Als je op één gebied gefocust bent, word je daar beter in. In mijn studie mondhygiëne heb ik veel geleerd over communicatie, uitleggen, motiveren. Daar ben ik denk ik beter in geworden dan de gemiddelde tandarts. Ik vind preventie erg belangrijk. Het meenemen van de ouders in het belang van goed poetsen en hen betrekken bij de mondhygiëne van hun kind is daarbij een groot aandachtspunt in mijn praktijk.”
Lisette Bonhof, bijna afgestudeerd als tandarts aan ACTA, denkt ook dat haar lange studietraject niet voor niets is geweest. Ze ervaart dat haar studie mondzorgkunde haar vooral al veel feeling met patiënten heeft gebracht. Bovendien pikt ze zaken bij haar tweede studie sneller op, zowel het theoretische deel als de praktijk, omdat ze veel al eerder heeft gezien of gehoord. Ze weet ook duidelijker wat het vak van tandarts inhoudt dan studenten die direct na de middelbare school tandheelkunde gaan studeren, denkt ze. Vooral de diversiteit van het vak tandarts trekt haar aan; mondhygiëne was haar iets te beperkt.
Wat Bonhof bij de studie tandheelkunde opvalt, is dat er relatief weinig aandacht is voor de samenwerking met de mondhygiënist. “Bij het opstellen van behandelplannen wordt weinig naar de mondhygiënist verwezen. Die samenwerking zou iets meer tot uiting kunnen komen. Ik zal, denk ik, eerder samenwerken met mondhygiënisten en een deel van de behandeling aan hen overlaten. Ik heb ook meer dan de gemiddelde tandarts aandacht voor het parodontium.”
Harmsen viel het op dat er bij de opleiding tandheelkunde relatief weinig aandacht is voor het taakgebied van de mondhygiënist. Jammer, vindt ze. “Voor een pas afgestudeerde mondhygiënist is het fijn om feedback te kunnen krijgen van de tandarts. Het is lastig als een tandarts te weinig verstand heeft van preventie en mondhygiëne; hij moet immers ook kunnen aansturen.” Voor parodontale problemen zou Harmsen patiënten wellicht sneller dan haar tandartscollega’s naar de mondhygiënist sturen.
Taakdelegatie
Henriëtte Broer wijdde in haar opleiding tandheelkunde haar scriptie, misschien niet verwonderlijk, aan taakdelegatie in de mondzorg. Ze onderzocht hoe patiënten aankeken tegen borende mondhygiënisten. In die tijd, 2004, stond de meerderheid daar nog negatief tegenover. “Maar dat kwam waarschijnlijk ook door onbekendheid met de mondhygiënist.” Zelf pleit Broer bij borende mondhygiënisten vooral voor samenwerking onder één dak. “Direct overleg met de tandarts is handig. Cariës in melkkiesjes kan bijvoorbeeld soms groter zijn dan het lijkt en dan is het goed om een tandarts achter de hand te hebben.” Opvallend genoeg werkt Broer in haar eigen Utrechtse praktijk overigens niet onder één dak met een mondhygiënist. “Maar met de mondhygiënist die twee deuren verderop werkt en overigens niet boort, werk ik veel samen!”, lacht ze.