Mensen die extreem angstig zijn voor de tandarts noemen vrijwel unaniem een nare ervaring in de tandartsstoel als bron van die angst. Gemiddeld is de herinnering aan die ervaring al ruim twintig jaar oud. Dat blijkt uit onderzoek van tandarts-angstbegeleiding Caroline van Houtem van ACTA die vrijdag 11 november promoveert aan de Universiteit van Amsterdam.
In haar proefschrift, genaamd ‘Anxiety, fainting and gagging in dentistry – separate or overlapping constructs?’, onderzocht Van Houtem hoe patiënten met angst voor de tandarts een nieuwe behandeling ervaren. Hiervoor onderzocht ze 46 angstige en 66 niet-angstige patiënten die een invasieve behandeling ondergingen, bijvoorbeeld een endo of extractie. Direct na afloop waren de angstige patiënten gemiddeld negatiever over de ervaring, maar verrassend was het feit dat ze twee weken na dato nog negatiever waren dan direct na afloop. Een patroon waar bij niet-angstigen geen sprake van was.
Op basis van haar onderzoek concludeert Van Houtem dat flauwvallen en kokhalzen losstaande fenomenen zijn die niet moeten worden beschouwd als angst voor de tandheelkundige behandeling. Verder is het volgens de promovendus, gezien het heterogene karakter van het verzamelbegrip “angst voor de tandheelkundige behandeling”, aan te bevelen om deze term te laten varen. Het zou volgens Van Houtem beter geclassificeerd kunnen worden op grond van hetgene waar iemand bang voor is (bijvoorbeeld de boor of verdoving) of een door haar gevonden angstcategorie (angst voor invasieve behandelingen, angst voor een gebrek aan controle en angst voor fysieke sensaties). (LJ)